Copacabana, La Paz, Rurrenabaque, Huayna Potosi, Uyuni
Vrijdag 22 september
Omdat de vorige nachtbus geen volledige nacht slaap had opgeleverd besloten Roos en ik deze ochtend in het hotel geen wekker te zetten. Na een rondje door het stadje Puno te hebben gemaakt en de conclusie te hebben getrokken dat het niet echt iets heel bijzonders was vertrokken Roos en ik richting het busstation om daar een bus te boeken naar de volgende bestemming en meteen ook het volgende land: Copacabana, Bolivia. Al snel kwamen we aan bij de grens. De grensovergang was zoals overal: booskijkende meneren die heel gewichtig doen met stempeltjes. Het was al donker en verlaten toen we in Copacabana aankwamen zodat we weinig anders te doen hadden dan inchecken bij een hotel en op tijd naar bed. Les van de dag: hoofdlampjes komen ook van pas als je in een donkere bus een bak zelfgemaakte quinoa probeert op te smikkelen. (Vreemde blikken van medereizigers gegarandeerd)
Zaterdag 23 september
Copacabana ligt eveneens als Puno aan het Titicaca meer. Het stadje ademt een sfeer van vergane glorie uit. Ons hotel had dan ook verdacht veel weg van het Grand Budapest Hotel. (Voor iedereen die deze film nog niet gezien heeft: verplicht onderdeel van je culturele opvoeding.) In de ochtend regelden we meteen een bootje naar het Isla del Sol. De ironie had niet groter kunnen zijn aangezien we op dit eiland arriveerden in de stromende regen. Met een clubje gezellige lotgenoten doken we snel een cafeetje in (of iets wat voor een cafeetje door moest gaan) en dronken daar een kop koffie. Toen de regen enigszins was opgeklaard besloten we samen met de andere lotgenoten toch maar op pad te gaan. De eerste bestemming was de Inca ruïne van Pilcocaine (what’s in a name) die eigenlijk maar weinig indruk maakte. Ons eigenlijke plan was om helemaal vanaf de Noordzijde van het eiland naar het zuiden te lopen. Helaas was deze route sinds een aantal maanden onmogelijk geworden omdat de dorpelingen van het noorden ruzie hadden met de dorpelingen uit het zuiden. Dit klinkt wellicht wat Asterix en Obelix-achtig, maar helaas was dit de bittere waarheid. Overal ter wereld vind je conflicten, groot en klein, waarbij mensen proberen elkaar het leven zuur te maken. Nadat we nog twee uitkijkpunten op het zuiden van het eiland bezocht hadden genoten we van een lunch en namen een (ijskoude) boot weer terug naar het vasteland. We boekten weer eens last-minute een bus naar de volgende stad: La Paz. Het was duidelijk dat niet alleen onze positie op de aardbol aan het dalen was, maar het comfortniveau ook. De bus tochtte net zo hard als hij rammelde. Bij het oversteken van een watertje werden alle passagiers eruit gegooid en via een klein schommelbootje naar de andere zijde gebracht. De bus ging uit veiligheidsoverwegingen zonder passagiers naar de andere zijde. (Ken uw zwakheden) De wegen waren in een stuk slechtere staat dan die van Peru en hadden soms kuilen waar je een Twingo in kon laten verdwijnen. We arriveerden in de avond in de officieuze hoofdstad van Bolivia: La Paz. Daar checkten we in bij het Adventure Brew Bed and Breakfast Hostel, waarbij elk woord als een pluspunt klonk na een koud dagje Isla del Sol. Hier kwamen we onze Engelse vriendinnen Emilia en Claire, die we kenden uit Arequipa, tegen die toevalligerwijs ook in La Paz waren. Samen met hen, en twee mannen die opschepten over een hoge berg, Huayna Potosi, die ze hadden beklommen, dronken we samen nog een drankje. Les van de dag: hoewel Copacabana in Bolivia de oorspronkelijke naamgever is van het gelijknamige strand in Brazilië, heeft de laatste toch echt mijn voorkeur.
Zondag 24 september
De dag in La Paz begon met een topontbijt wat zich nog vaker zou herhalen: pannenkoeken met “dulce de leche” (een soort caramelpasta) en fruit. Verder hebben Roos en ik weinig gedaan. We ondernamen voorzichtig onze eerste stappen door La Paz en speelden ping-pong op het hostel. Ook bezochten we één van de bizarste evenementen die ik tijdens de reis gezien heb. Lokale vrouwen in traditionele kledij die elkaar te lijf gaan in Amerikaans showworstel-stijl: Cholita wrestling. Een evenement dat populair is onder zowel toeristen als locals (die het allemaal iets te serieus nemen) maar wat eigenlijk met geen pen te beschrijven is. Hier kwamen we weer onze Zwitserse vrienden Marcos en Elianne tegen. In de avond hielden we een mini-reünie met Mark, Maud en Dauri; een aantal Dutchies die we kenden van de Salkantay trekking en toevallig ook in La Paz waren. Les van de dag: mijn ping-pongskills zijn er in het hostel flink op vooruit gegaan. Maar blijkbaar die van Roos ook, met als gevolg dat ik nog steeds 9 van de 10 potjes van haar verlies.
Maandag 25 september
Vanaf vandaag begon de dag steevast met het pannenkoeken-ontbijt in het hostel, deze wilde ik nooit missen. Roos en ik verkenden de stad wat verder en bezochten diverse tourkantoortjes om te bekijken waar we onze volgende dagen mee gingen vullen. La Paz ligt vlakbij de beruchte Death Road, een bijzonder gevaarlijke weg die nu gebruikt werd door toeristen om vanaf te fietsen. Dus het was een logische keuze voor ons om dit ritje ook eens te gaan wagen. In ons hostel woonde de grappigste kat ever (sorry Snooze). Het beest rende constant door het hostel en was steevast een verstorende factor bij een potje ping-pong. In de avond spraken we weer af met Maud en Mark om samen te gaan uiteten en smeedden het plan om gezamenlijk ook een bezoek te gaan brengen aan de Boliviaanse Amazone. Bij een tourkantoortje haalde ik al mijn onderhandelskills uit de kast zodat we voor een zacht prijsje naar de Amazone konden. Les van de dag: in La Paz staan overal borden met getekende zebra’s. Dit met als doel om de bevolking bewuster te maken van zebrapaden en zo het verkeer minder chaotisch te maken. Na honderd keer bijna aangereden te zijn ben ik van mening dat dit plan nogal mislukt is.
Dinsdag 26 september
In de ochtend meldden Roos en ik ons bij een cafeetje waar we opgepikt werden voor de fietstocht over Death Road. Roos en ik bleken samen met de Franse Marien de enige deelnemers te zijn. Marien bleek doof te zijn, maar daar kwamen we op het einde van de dag pas achter (wij dachten dat ze, zoals zoveel Fransen, gewoon slecht in Engels was). De start van Death Road lag op ongeveer een uurtje rijden vanaf La Paz. Onze gids Jube legde de basics van de dubbele vering, hydraulisch geremde mountainbikes uit en we waren klaar om te gaan. Het eerste stuk fietsten we omlaag over de “New Death Road”: een stuk weg wat recent aangelegd was ter vervanging van de “Old Death Road”. De Old Death Road had zijn infame naam te danken aan de 200 a 300 doden die er jaarlijks vielen toen de weg nog de enige optie richting het westen was. En dat voor een stukje weg van zo’n 70 kilometer. De New Death Road was goed geasfalteerd en ging enkel omlaag waardoor we flink snelheid konden maken. Zo snel zelfs dat Roos’ contactlenzen tot drie keer toe uit haar ogen waaiden en op haar wangen te vinden waren. Hierna vervolgden we onze weg over de Old Death Road: het grootste deel van de tour bestaande uit een bochtige weg voorzien van gravel die op sommige stukken flink versmalden en angstaanjagende afgronden langs zich had. Omdat de route begon op 4600 meter was het in het begin flink koud, maar dat warmde steeds meer op naarmate we ons eindpunt op slechts 1200 meter hoogte naderden. Over het algemeen viel de engheid van de tour reuze mee, maar ik denk dat wij Nederlanders nu eenmaal geboren fietsers zijn. 😉 Op het eindpunt hadden we een late lunch en daarna keerden we weer terug naar La Paz. In de avond dronken we een drankje in de bar van het hostel (niet voor niets een Brew Hostel) en deden het verder rustig aan. Les van de dag: de rit terug naar La Paz was een stuk enger dan de fietstour zelf aangezien onze chauffeur van mening was dat de spanning best verhoogd mocht worden met bochtige inhaalacties, over heuvels, in de dichte mist.
Woensdag 27 september
Omdat we nog niet heel veel gezien hadden van de stad La Paz besloten Roos en ik ook hier een Walking Tour te gaan doen. Twee dames van de Red Cap tour namen ons op sleeptouw en lieten ons allerlei hoeken van de stad zien. Ten eerste de San Pedro gevangenis, wat van binnen een soort eigen dorpje is en waar vroeger toeristen zelfs door rondgeleid werden. Uiteraard kun je La Paz niet door zonder dat je verschillende markten gezien hebt, waar de meest uiteenlopende producten worden verkocht, met in de randcategorieën producten als gedroogde lamafoetus en toverdrankjes. Voor de laatste werd de tip gegeven: niet meenemen naar je eigen land, het zou wel eens illegaal kunnen zijn. Verder bezochten we het presidentieel paleis en leerden over de nogal onorthodoxe manier die de huidige president, meneer Moralez, er op nahoudt tijdens zijn langer-dan-constitutionele regeerperiodes. Na de Walking Tour gebruikten Roos en ik onze tijd om up-to-date te zijn met onze digitale beslommeringen en om ons klaar te maken om de volgende dag te vertrekken naar de Amazone. Les van de dag: de Walking Tour was dit keer niet Free, want blijkbaar mocht dat niet van de Boliviaanse wet. Of het was een slimme verkooptruc.
Donderdag 28 september
Samen met Maud en Mark vertrokken Roos en ik naar het vertrekpunt voor bus ergens in een ander deel van de stad. De bus vertrok om “twee uur, half drie”. Dus om vier uur reed de chauffeur van zijn plaats. Pünktlichkeit is een Duits woord en in Bolivia spreken ze geen Duits. De busrit zou zo’n vijftien uur gaan duren (al was de afstand slechts iets meer dan vierhonderd kilometer, door de bergen) en zowel door het bookingsoffice als verschillende blogs op internet waren we gewaarschuwd dat het geen comfortabel ritje zou worden. De bus leek uit de jaren ‘70 te komen en had waarschijnlijk ook in dat decennium zijn laatste onderhoudsbeurt gehad. Asfalt werd verruild voor gravel voorzien van kliffen van tientallen meters. De bus kroop over de bergpassen omhoog en bij afdalingen hoorde je de versleten remblokken tegen de remschijven piepen. Met elke meter die we reden groeide mijn twijfel of we niet beter het vliegtuig hadden kunnen nemen. Maar misschien het allerergste was wel de enorm harde klote Boliviaanse volksmuziek die door de speakers van de bus tetterde. Omdat de chauffeur in een ander compartiment van de bus zat was het niet mogelijk om te vragen of ze de entertainment even uit konden zetten. Bovendien lag er een veemde kerel in het gangpad te slapen zodat dit al een hele opgave zou zijn. Tegen middernacht was Roos de miljoenste hitsingle van de Boliviaanse Andre Hazes zo beu dat ze zowel de gangslaper als het luik in de bus trotseerde om de chauffeur duidelijk te maken dat “Musica! Off! Por Favor!” gewenst was. Les van de dag: de draadjes van een speaker in de bus zitten verdomd goed vastgesoldeerd.
Vrijdag 29 september
Na een behoorlijk brakke nacht kwamen Mark, Maud, Roos en ik (vanaf nu het Jungleteam) aan in het stadje Rurrenabaque. Dit stadje is zo’n beetje het laatste stukje beschaving voordat je richting het westen de Amazone in trekt. Met een tuktuk, vier man en bepakking (gaat net) reden we vanaf de busterminal naar het centrum. Omdat we nog een uurtje over hadden voor onze tour begon hadden we eerst een geweldig ontbijt met super verse broodjes en gebakjes bij een heuse Franse bakkerij. Tijdens ons ontbijt kwam de vreemde gangslaper uit de bus ons vragen of we een touroperater wisten om de Pampas in te trekken. De kerel had blijkbaar meer slaap dan voorbereiding gehad voor deze tour dus wezen we hem naar onze touroperator. Bij het kantoor van onze touroperator aangekomen bleek dat de vreemde snuiter Daniel genaamd was, aan het backpacken was zonder apparaat met een scherm, waar mogelijk ging liften, hij al een tijdje zijn kleren niet meer gewassen had, wij twijfels hadden of “douchen” daar ook bij hoorde en dat… hij onze reisgenoot zou worden voor de drie dagen. Met zijn vijven werden we in een auto geladen die over een stoffige weg richting het gehucht Santa Rosa bracht. Daar aangekomen werden onze spullen in een kano geladen en vervolgden we onze weg over de Yacuma rivier. Onze gids Sandro bestuurde de boot en liet ons al meteen kennis maken met de flora en fauna van de Pampas. De Pampas is een laagbegroeid rivierengebied in de buurt van de Amazone en vooral rondom de rivieren wemelt het er van de dieren. Veel kaaimannen, capibara’s en allerlei soorten vogels. Bij zonsondergang stopten we op een uitkijkpunt waar een slimme ondernemer ons een flesje wijn verkocht zodat het Jungleteam proostte op een geslaagde aankomst in de Pampas. We kwamen aan in ons kamp: een setje houten gebouwtjes op palen waar we een eetzaaltje en onze slaapkamers hadden: simpel, maar prima. In de avond kookte onze kok een maaltje voor ons en daarna vielen we, nog doodmoe van de busreis, snel in slaap. Les van de dag: squirrelmonkeys weten feilloos een banaan uit je hand te trekken.
Zaterdag 30 september
Na het ontbijt op het kamp gingen we voor een spannende activiteit: anaconda’s zoeken! Met onze kano vertrokken we richting een moerassig veld en gewapend met laarzen en een stok gingen we op zoek naar deze jungleslangen. Na een uurtje gewandeld te hebben, waarbij onze laarzen zo diep de modder in zakten dat ze van boven volliepen, hadden we helaas nog geen spoor gezien van deze serpenten. Maar gelukkig wist Sandro met zijn pampas-skills er even later toch eentje op te sporen en (tot irritatie van het beest zelf) uit de planten te trekken. Daniel wilde het beest nog even vasthouden, maar nadat het beest zich uit zijn handen wrikte en Sandro moest ingrijpen besefte hij toch dat hij geen slangenbezweerder zou moeten worden. Na de lunch voeren we met de kano de rivier op en neer op zoek naar meer beesten. Kaaimannen waren er in overvloed, net als schildpadden, reigers, lepelaars en veel andere vogels. Zo nu en dan dook er uit het water een dolfijn op. De Pampas was namelijk ook de habitat voor de enigszins vreemd uitziende, maar wel heel bijzondere, roze rivierdolfijn. De beesten waren nogal schuw en snel waardoor de meeste foto’s beperkt bleven tot een rimpeling in het water. Op verschillende plekken doken we de zandbruine rivier in om te “zwemmen” met deze beesten, zonder significant succes. Daarna zette Sandro de kano aan de oever om te gaan vissen op piranha. Met één vis was de vangst bijzonder klein zodat deze slechts een sidedish zou vormen bij het diner. Na het avondeten speelden we met het Jungleteam spelletjes bij het kamp. Les van de dag: blijkbaar hebben kaaimannen en piranha’s de afspraak gemaakt toeristen niet lastig te vallen als ze gaan zwemmen met dolfijnen. De dolfijnen zelf lijken deze overeenkomst ook te hebben getekend.
Zondag 1 oktober
Vandaag stonden we vroeg op om de zonsopgang in de Pampas te gaan bekijken. Omdat de Pampas zo vlak is als een pannenkoek en de weilanden vooral bestaan uit uitgestrekte graslanden deed mij het gloren toch verdacht veel denken aan een zonsopgang in Brabant. Heel veel indruk maakte het dus niet. We waagden nog een kansje om te gaan vissen, maar netto hadden we inmiddels meer aas het water in gegooid dan vis eruit gehaald. Onderweg zagen we een zeldzame toucan voorbij vliegen en zwom er een slang voorbij waarvan we nog steeds niet weten van welk type het was. Na een aantal uur flora en fauna spotten keerden we met alle spullen terug naar het startpunt in Santa Rosa. Vervolgens reed een auto ons weer terug naar Rurrenabaque. Daar namen we afscheid van Daniel en checkten in bij een hotel om vervolgens een rondje door het stadje te wandelen. In de avond aten Maud, Mark Roos en ik in een leuk lokaal restaurantje (waarvan de ober zijn eerste werkdag had, hoop ik voor hem), borrelden en spraken na over de indrukken van de Pampas. Les van de dag: ik vermoed dat er een wet bestaat die bepaalt dat Boliviaanse volksmuziek slechts één type beat, één type synthesizer en één vaste zanger mag hebben, want alles klinkt exact hetzelfde. (Of de CD speler van de chauffeur stond op repeat, dat kan natuurlijk ook nog.)
Maandag 2 oktober
Na het ontbijt in het hotel vertrok het Jungleteam (dit keer zonder aanvullende vreemde vogel) met de boot over de Beni rivier de Amazone in. Na een boottochtje van zo’n drie uur kwamen we aan bij ons kamp in de jungle. Ook hier weer eenvoudige houten hutjes op palen, al was de omgeving hier duidelijk een stuk dichter begroeid. Na de boottocht en een lunch trokken we, samen met gids Sandro, de jungle in. Sandro liet ons voornamelijk planten zien, want op de vogels na, zijn de beesten hier een stuk moeilijker te spotten. Na een bezoek aan een rotswand met Macau’s (papagaaien) en weer een plons in de rivier was het tijd voor het avondeten. Een medewerker van het kamp had een flinke vis gevangen en na een paar uur roosteren op het vuur was deze klaar om verorberd te worden. Na een heerlijke maaltijd was het donker geworden in de jungle dus gingen we op zoek naar de achtpotige bewoners van de jungle: tarantula’s! Na een uurtje op bomen geklopt te hebben wist Sandro dan toch een harige reuzenspin uit zijn holletje te krijgen. Onder de achtergrondmuziek van een jungleconcert vielen we later op de avond in slaap. Les van de dag: zwemmen in de lage delen van de Beni rivier blijft toch vooral beperkt tot: kruipend als kaaimannen jezelf vasthouden aan stenen en proberen niet af te drijven.
Dinsdag 3 oktober
De ochtend begon met een zeer yummy, maar niet bepaald caloriearm ontbijt. Sandro nam ons weer mee de jungle in en liet ons allerhande junglecraft zien. “De sap van deze boom kun je drinken”, “Als je de sap van deze andere boom drinkt ben je over tien minuten dood”. Ook knutselde hij van een palmblad een enorm fancy fleshouder in elkaar (die ik een dag later in de bus heb laten liggen, sorry Sandro). Na veel bomen, struiken, spinnenwebben en riviertjes kwamen we weer aan bij de oever van de Beni rivier. Hier haalden we ons visgerei weer tevoorschijn en probeerden we dit keer met een grotere haak en groter stuk vlees vissen binnen te halen. Helaas waren we even kansloos als in de Pampas want na anderhalf uur lijntjes ingooien stond de teller nog op nul. Wel hadden Maud en ik talent voor hutten bouwen. Hiermee wisten wij de brandende zon op de oever van de Beni rivier te vermijden. In de middag voer onze boot ons weer terug naar Rurrenabaque en na ons avondeten te hebben ingekocht bij de Franse bakker bracht een tuktuk ons weer terug naar het busstation. Vanaf daar begon de barre tocht weer terug naar La Paz. De rit was niet veel beter dan de eerste maar, wellicht omdat we al wat discomfort gewend waren, verliep het voor mij redelijk snel en ik had zelfs een piepklein beetje slaap kunnen pakken. Les van de dag: een “tas koffie” nemen ze in Bolivia erg letterlijk. Bij een stop kreeg ik mijn koffie in een zakje met een rietje mee.
Woensdag 4 oktober
Wat kun je het beste doen na een brakke nacht in de bus als ‘s ochtends in het hostel je bed al klaar staat? Juist ja, dan ga je er meteen weer op uit! Roos en ik probeerden ons ritme een beetje in stand te houden en namen een local bus richting het zuiden van La Paz. Daar bevindt zich de Valle de la Luna, ofwel de Maanvallei, bestaande uit vreemde puntige rotsen. Na het bezoekje deden we boodschappen en gingen nadenken hoe we de komende tijd zouden gaan inrichten. Via verschillende mensen waren we getipt over de Huayna Potosi; een nabijgelegen berg die een flinke klim zou zijn. We besloten de keuze nog even uit te stellen en verder nog wat te chillen op het hostel, onze tijd vullend met internet, ping-pong en gezelligheid met andere hostelgasten. Les van de dag: boodschappen doen in La Paz is synoniem voor “naar de markt gaan”. In heel downtown La Paz is geen supermarkt te bekennen. Vrijwel alle locals doen hun inkopen bij één van de duizenden traditioneel geklede vrouwtjes, Cholita’s, (vaak hun koopwaar uitgestald op dekentjes op de stoep) die verspreid over de stad te vinden zijn. Voor mij als supermarktliefhebber een hele ongemakkelijke manier van inkopen doen.
Donderdag 5 oktober
In de ochtend bezochten Roos en ik een aantal touroffices om een beter idee te krijgen van de beklimming van de Huayna Potosi. Na een uurtje wikken en wegen hakten we de knoop door: Roos en ik zouden de berg gaan bedwingen! Bij hetzelfde kantoor als de pampa-jungletour onderhandelden we weer een mooi prijsje bij de eigenaar Richard, mijn inmiddels nieuwe BFF. De rest van de dag bestond dus uit de voorbereiding van de komende dagen. In de avond gunden we onszelf nog een uitgebreide maaltijd: Mexicaans bij een bijzonder Mexicaans ingericht Mexicaans restaurant. Les van de dag: ik had blijkbaar niets van de Juan Curi waterval rappel geleerd, want als je op internet een spannende activiteit gaat zoeken vind je alleen maar horrorverhalen.
Vrijdag 6 oktober
Na wederom een pannenkoekenontbijt bij het hostel vertrokken Roos en ik naar het kantoor van het bookingsoffice om daar voorbereidingen te treffen voor de komende dagen. Alle benodigde uitrusting werd gepast en in een rugzak gedaan. Daarna vertrok een busje met Gonzales, onze gids, en verder slechts Roos en ik richting de Huayna Potosi. De berg heeft een top op 6088 meter en zou voor zowel Roos als mij de eerste keer zijn dat we een beklimming van een “6000 plus” zouden gaan doen. Hoewel Huayna Potosi een van de weinige “6000 plus” bergen is die zonder alpinistenervaring beklommen kan worden, zijn de slagingspercentages om de top te bereiken niet geweldig hoog. Afhankelijk van wie je het vraagt blijkt een kwart tot de helft van de pogingen te mislukken. Via La Paz reden we naar El Alto en over een stoffig zandweggetje reden we naar de voet van de Huayna Potosi. Daar kwamen we aan in het base camp op zo’n 4800 meter. Dit kamp bestond uit een koud houten hutje waar kleurige Mickey Mouse matrassen (!) op de grond waren gelegd. In een andere ruimte stond een eettafel en kookgerei. Om ons bekend te maken met de uitrusting en te laten wennen aan de omstandigheden nam Gonzales ons in de middag mee naar een nabijgelegen gletsjer. Daar kregen we de basics uitgelegd van het lopen over ijs met crampons (van die haken onder je schoenen), het gebruik van de piolet (een ijsbijl) en het lopen in serie aan een veiligheidskoord. Voor de fun beklommen we ook een stuk ijsschots verticaal, al zou dat geen onderdeel worden van de rest van de beklimming. Na deze oefening keerden we terug naar het base camp, waar inmiddels ook twee Fransen waren aangekomen. Daar doodden we onze tijd met het weinige wat er op het kamp te doen is: een beetje bijpraten en op tijd naar bed. De drie aanwezige gidsen keken vol enthousiasme naar een soort documentaire over locals die koeien aan het melken waren, ik snap nog steeds hun geestdrift over deze doodsaaie DVD niet echt. De nacht verliep onrustig: ik had het koud en sliep slecht. Ook Roos haar nacht was niet top. Bovendien trok mijn maag en darmen vreemde spasmen die weinig goeds beloofden. Les van de dag: als ik in Nederland een zak afval langs de weg zie rapporteer ik dat bij de gemeente met de BuitenBeter app op m’n smartphone. Als ik dat ik Bolivia moest doen is binnen een uur mijn accu leeg.
Zaterdag 7 oktober
In de ochtend deden we rustig aan. Guillermo, een fitte Italiaanse brandweerman sloot zich aan bij Roos en mij om richting de top te gaan. Onze gidsen bereidden een ontbijtje en pas tegen de middag gingen we echt op pad. De wandeling naar het volgende kamp, high camp, was slechts 400 meter verticaal, maar voelde voor mij toch behoorlijk zwaar. Misschien was het de bepakking op mijn rug, misschien de hoogte en dus het lage zuurstofniveau. Ik begon me bovendien steeds minder goed te voelen. Halverwege de tocht bij een checkpoint begon het ook nog eens flink te hagelen en te sneeuwen. In een berghutje wachtten we de neerslag even af en daarna vervolgden we de glibberig geworden weg over de rotsen omhoog. Vlak voordat we op het high camp aankwamen op zo’n 5200 meter stiefelden we al door de eeuwige sneeuw. Op het high camp wachtte Santiago, een sportieve Argentijn, op ons. Hij zou samen met ons de volgende dag een nieuwe poging wagen omdat hij zijn poging voor de top had moeten afbreken vanwege een ziek klimmaatje. Het high camp was een versimpelde versie van het base camp: matrassen op de grond en dit keer geen elektriciteit of stromend water. Mijn staat verslechterde tot het punt dat ik geen avondeten meer hoefde. En voor mensen die mij niet kennen: als ik geen eten hoef, dan is er iets mis. Ik bespaar de details, maar laat ik zeggen dat het toilet op het high camp, bestaande uit enkel een gat in de grond en wat gestapelde stenen, op dat moment geen pretje is. Vrijwel direct na zonsondergang was het tijd om naar bed te gaan, zelfs dan zou het nog een korte nacht worden. Ik twijfelde of ik überhaupt in de nacht wel zou kunnen beginnen met lopen. Ik zou de groep op kunnen houden en Roos misschien zelfs af moeten laten breken als ik het niet zou redden. Ik besloot mijn keuze om te gaan lopen uit te stellen tot het moment van vertrek. De nacht verliep onrustig, al heb ik wel een klein beetje kunnen slapen. Dit in tegenstelling tot Roos, die juist vanwege onrustigheid en zenuwen geen oog dicht deed. Les van de dag: je kunt blijkbaar de Huayna Potosi ook naar beneden skiën, maar daarvan waren wij niet “op de hoogte”. (pa-da-boem).
Zondag 8 oktober
Rond middernacht werden we door onze gidsen gewekt. Ik had nog steeds geen honger, maar forceerde mezelf om thee en wat koekjes tot me te nemen. Ik voelde me nog steeds niet helemaal fit, maar ik besloot dat het nu of nooit was en dat ik de tocht naar boven zou gaan beginnen en maar zou zien hoe zou gaan. Guillermo en Santiago gingen met hun eigen gids op pad en Roos en ik samen met Gonzales. We bonden de crampons onder onze schoenen en vanaf dat moment liepen we alleen nog maar door sneeuw en ijs. Gelukkig bleek Gonzales geen Speedy te zijn, want we gingen stapje voor stapje vooruit. Dat was ook maar goed want na iedere twintig passen had ik het gevoel dat ik wilde uitrusten. Het lage zuurstofniveau, dat minder dan de helft is van zeeniveau, viel zwaar. De nacht was koud, maar gelukkig helder en de felle maan lichtte de sneeuw op zodat onze hoofdlampjes eigenlijk overbodig waren. Na een paar uur voelden Roos en ik ons uitgeput, maar we wisten dat opgeven geen optie was. Mijn mond was inmiddels groen van de cocabladeren die ik kauwde; een tip van andere klimmers: Bolivian Red Bull! Toen het ochtendgloren kwam konden we de top al zien, maar elke stap voelde als een hele onderneming. Op een paar steile stukken hadden we de ijsbijl nodig om naar boven te komen. Na zo’n vijf en half uur afgemat te zijn, bereikten Roos en ik via een smalle steile richel dan toch de top. Energie om euforisch te zijn hadden we niet meer, maar de overwinning was toch een bijzonder emotioneel moment. Gelukkig had Gonzales nog wel de energie om wat fotootjes van ons te schieten. Maar onze uitputting was nog niet afgelopen. We moesten ook weer naar beneden en dit keer zelfs terug tot base camp. Voor de terugweg gebruikte ik elk stukje energie wat ik nog in mijn lijf had. De bepakking leek de wetten van de zwaartekracht te verdubbelen, maar uiteindelijk kwamen we toch bij het base camp aan. Doodmoe stapten Roos en ik in de bus die ons terug zou brengen naar La Paz. Tijdens de terugrit voelde ik dat ik eigenlijk helemaal nog niet zo goed opgeknapt was, als ik me al die tijd voordeed. Deze klim had nogal wat van mijn lichaam geëist en ik zou de tempel van mijn ziel een paar dagen rust moeten geven om dat weer goed te maken. Onderweg kreeg het busje nog een lekke band (lekke band numero zoveel van deze reis) maar uiteindelijk werden we dan toch weer afgezet in het centrum van La Paz. De weg terug naar het hostel, die normaal een peulenschilletje was, leek nu opeens ook een hele opgave. Roos en ik besloten dat we beter nog een extra nachtje konden bijboeken in het hostel en besteedden de rest van de dag aan rust. Rust die we beiden naar mijn idee wel verdiend hadden. Les van de dag: een ijsbijl is ook handig als de top van je waterfles dichtvriest.
Maandag 9 oktober
Vanwege onze bergbeklimmingsavonturen bestond de dag vooral uit rust. Al wilde ik het pannenkoekenontbijt niet missen, wat weer een goed teken voor mijn lichamelijke staat was. Omdat Roos en ik toch niet helemaal stil kunnen zitten namen we in de middag de teleferico (een kabelbaan) van het centrum naar het hoger gelegen El Alto. Vanaf El Alto heb je een prachtig uitzicht over de stad La Paz die zich door de hele vallei verspreid heeft. Op de terugweg namen we een extra stop met de teleferico bij de Cementerio General, de algemene begraafplaats van La Paz. Anders dan hoe ik gewend ben, heb je hier enorme rijen met gestapelde tombes. Een vreemd, indrukwekkend gezicht. Bij terugkomst in het centrum boekten Roos en ik een bus naar de officiële hoofdstad van Bolivia: Sucre. De bus vertrok in de avond en zou onze slaapplaats voor de nacht zijn. Les van de dag: tot mijn vreugde en verbazing bleek er in El Alto wel een supermarkt aanwezig te zijn.
Dinsdag 10 oktober
Zoals Roos en ik wel vaker bij een nachtbus hadden, baalden we toen de bus arriveerde. We moesten de bus uit en weer op pad. Na een klein rondje door de heuvelachtige straten van Sucre hadden we een hostel gevonden: niet heel bijzonder, maar we hadden weer de ruimte en de tijd om alles te organiseren. We deden boodschappen om later die avond zelf te koken en lieten onze was doen. Een klein rondje door de stad liet ons zien dat Sucre veel mooier was dan La Paz. Het warme weer gaf alles een vriendelijke uitstraling. Onafgewerkte huizen met roestig betonijzer waren hier ingeruild voor schattige gestucte huizen met rode pannendaken en gedeukte, blauwe uitlaatgas ducktape-auto’s waren hier netjes onderhouden klassiekers of juist efficiënte moderne auto’s. Les van de dag: het verzadigingsniveau van Spaans-scholen in Sucre is nogal hoog: ieder hostel/restaurant/wasserette/friettent/kapper/kaugomballenautomaat lijkt de cursussen aan te bieden.
Woensdag 11 oktober
Na het ontbijt brachten Roos en ik een bezoekje aan de Recoleta, een kloostercomplex op een heuvel waar je mooi uitzicht had over de stad. Op het super mooie aanwezige terras dronken we een drankje en dachten na over hoe we onze tijd verder zouden invullen. Na de Recoleta daalden we weer af het centrum in en bekeken de gebouwen en parkjes die de stad te bieden had. In de avond gingen we op zoek naar een sushirestaurant (daar hadden we gewoon weer eens zin in), maar dat bleek niet te vinden. In onze omzwerving door de stad liepen we een restaurant binnen om de menukaart te checken, maar zover kwamen we niet. Want aan een tafeltje zaten: Emilia en Claire, de twee Britse meiden die we inmiddels al voor de vierde keer in een verschillende stad waren tegengekomen. Hoe authentiek we ook willen zijn, reizigers zijn blijkbaar kuddedieren. We schoven dus aan bij de twee en spendeerden de avond verder gezamenlijk, gezellig bijpraten over al onze belevenissen. Les van de dag: hoe zoet het stadje Sucre ook is, de naam heeft niets met suiker te maken. De stad is vernoemd naar generaal Sucre. (En suiker is in het Spaans trouwens Azucar)
Donderdag 12 oktober
In de ochtend was het weer tijd voor Roos en ik om Sucre te verlaten. Hoewel het een heerlijk stadje is, was er niet bijzonder veel te doen. En we hadden nog plannen genoeg, dus pakten we de bus naar Potosi. Deze stad staat met zijn 4800 meter ook wel bekend als de hoogste stad ter wereld. Ooit rijkdom vergaard met de aanwezige zilvermijnen, maar vanwege de uitputting hiervan is de stad allang niet meer wat het ooit geweest is. We hadden in deze stad twee doelen. Roos wilde de mijnen bekijken en ik zou de dag achter mijn laptop besteden. Ik houd er niet zo van om uren door smalle gangen te klimmen, dus Roos ging met een tour mee en ik zetelde me in een café met wifi. Mijn tijd besteedde ik aan het regelen van een nieuwe koelkast (ook al ben je niet thuis, die moet toch vervangen worden als hij ondertussen stuk gaat) en onder andere het bijwerken van deze blog (zoek maar op, ik lag flink achter). Nadat Roos terug was van de mijntour vertelde ze over de bizarre werkomstandigheden, het constante alcoholgebruik en de vreemde rituelen in de mijn. Na de foto’s van de smalle gangen gezien te hebben bevestigde ik mezelf dat het goed was dat ik niet ben meegegaan. Veel meer hadden we in Potosi niet te doen, dus haastten we ons naar het busstation om daar de volgende bus naar de stad Uyuni te nemen. Zo’n vier en half uur later, tegen de klok van elf, kwamen we daar aan (we hadden gelukkig voor de verandering wel een hotel geboekt) en werkten nog snel een pizza naar binnen voordat we gingen slapen. Les van de dag: de buslijn Potosi – Uyuni is blijkbaar bedacht voor mensen zonder benen.
Vrijdag 13 oktober
In de ochtend was het even haasten geblazen. Ik had al contact gehad met Cyril en Theresa, een Tsjechisch koppel dat we nog kende van de Salkantay trekking. Zij zouden dezelfde dag ook in Uyuni zijn en met een tour vertrekken. Dus Roos en ik spoedden ons naar het boekingskantoor om te kijken of we met hun tour meekonden. Ondanks de onfortuinlijke datum stond het geluk aan onze kant, want er waren nog precies twee plekjes vrij. We haastten ons door het ontbijt, supplies inkopen voor de tour, pinnen, montage voor de koelkast regelen (nog bedankt Frans!) en om half elf werden onze spullen op een Jeep geladen. (Wederom, het was eigenlijk een terreinwagen van het merk Toyota, maar ik noem hem vanaf nu gewoon Jeep.) Samen met Cyril, Theresa en het Frans-Grieks/Britse duo JP en Steve reden we de woestijn in. Eerste stop: de train cemetery. Een plaats waar oude stoomlocomotieven uit de roerige mijntijd van de omgeving weg stonden te roesten. Daarna reden we door naar de plek waar Uyuni beroemd mee is geworden: de salt flats. Dit is een woestijn van zout waar ooit een gigantisch meer was, maar dat nu volledig is opgedroogd. Een belangrijke toeristische activiteit is hier het maken van perspectieffoto’s. Liggend op onze buiken probeerden we de vreemdste hoeken en posities uit, maar een goede foto maken bleek nog best lastig. We aten lunch bij een hotel in het midden van de woestijn, volledig opgebouwd uit blokken zout, ook wel bekend van de Dakar rally. Daarna bezochten we de Isla de Pescado, ooit een eiland in het meer, nu een heuvel vol met cactussen. In de avond kwamen we aan bij het gehuchtje San Juan, waar we het diner hadden en in ons eigen zouthotelletje sliepen. Het hotel was klein, maar super mooi en de warme bedden zorgden ervoor dat we een prima nacht hadden. Les van de dag: een vloer van zout is best origineel, maar minder fijn als je voeten permanent open liggen met wondjes en blaren.
Zaterdag 14 oktober
Na het ontbijt verruilden we het zout voor zand. Over enorme vlaktes stuifde de Jeep vooruit, grote zandwolken achterlatend. Hoewel we in de woestijn waren en de zon flink scheen, was het toch behoorlijk koud. De vlaktes werden zo nu en dan onderbroken door rotsformaties waar we stops maakten. Ook bij verschillende meren stonden we stil om te kijken naar de flamingo’s die hun flamingo-ding deden. Bij het Lago Honda maakten we een picknickstop om vervolgens door te rijden naar de Arbol de Piedra. Een grote rots die de vorm van een boom had. Vanaf daar reden we verder door de prachtige omgeving naar het Laguna Colorado, een meer dat elke dag door de aanwezige algen rood kleurt. In de avond kwamen we aan bij het volgende hotel. Het comfort was hier een stuk lager dan de dag ervoor. Gelukkig werd dit ruimschoots goedgemaakt door onze gezellige groep. Yahtzee, wijn en rum waren de ingrediënten van de avond, dus bleven we tot laat zitten. De nacht was koud en sliep ik slecht. Onder andere door het gestommel van vier Franse meiden die door hoogteziekte noodgedwongen en halsoverkop het hotel moesten verlaten. Les van de dag: zelfs over een fles rum valt in Bolivia nog te onderhandelen.
Zondag 15 oktober
Nog voordat de zon opkwam zaten we alweer in de Jeep. Bij het ochtendgloren arriveerden we bij de geisers van Sol de Mañana (treffende naam). In grote baden blubberde grijze modder als doorgekookte erwtensoep. Uit gaten in de grond spoten grote dampwolken de lucht in. In het licht van de opkomende zon was dit een prachtig gezicht. Daarna reden we via vlaktes met ijsschotsen richting Termas de Polques. In deze thermale baden, die worden gevoed door het aanwezige warme water, namen we een plons. Het warme water is heerlijk, maar er weer uitkomen in krap boven nul temperaturen is minder. We vervolgden onze weg via de Desierto Valle de Salvador Dali, die zijn naam te danken heeft aan de stroperige vormen en kleuren van de rotsen. De laatste highlights die we nog meepikten in de tour waren de Laguna Blanco en Laguna Verde. Twee meren die, je raad het al, een bijzonder witte en groene kleur hadden. In de middag kwam de Jeep aan bij de Boliviaans-Chileense grens. Daar namen we afscheid van Steve en JP omdat zij weer terug zouden keren naar Uyuni. Theresa, Cyril, Roos en ik reden met een bus door naar het noordelijk gelegen Chileense stadje San Pedro de Atacama. Na door een drugshond besnuffeld te zijn bij de grensovergang (en akkoord te zijn bevonden), liepen we gezamenlijk het dorpje in op zoek naar een hotel. Het was duidelijk dat de standaarden en bijbehorende prijzen in Chili hoger lagen dan in Bolivia. We vonden toch een hostel dat aan onze wensen van zowel comfort, gezelligheid als prijs voldeed, waar we de rest van de avond gezellig nakletsten over onze laatste dagen in Bolivia. Les van de dag: de vier meiden waren niet de enige Fransen die zich niet zo lekker voelde. JP was, na het avondje met rum, in de ochtend zijn bed niet uit te krijgen.
Overnachtingen
- Inka’s Rest Hostel, Puno
- Mirador Hotel, Copacabana
- Nachtbus, Copacabana – La Paz
- Adventure Brew Hostel, La Paz (3x)
- Inca Land Lodge, Santa Rosa
- Toucan Hotel, Rurrenabaque
- Toucan Lodge, Rurrenabaque
- Huayna Potosi Base Camp, El Alto
- Huayna Potosi High Camp, El Alto
- Nachtbus, La Paz – Sucre
- Spanish Friends Hostel, Sucre
- Oro Blanco Hotel, Uyuni
- Hostal de Sal, San Juan
- Laguna Colorado Simple Mountain Lodge, Uyuni
Afstanden
- Puno – Copacabana: 142 km
- Copacabana – La Paz: 147 km
- La Paz – Rurrenabaque – La Paz: 830 km
- La Paz – Huayna Potosi – La Paz: 80 km
- La Paz – Sucre: 694 km
- Sucre – Potosi – Uyuni: 361 km
- Uyuni – San Pedro de Atacama: 370 km
Subtotaal: 2624 km
Totaal: 58870 km